Computertest
Door de overschakeling naar een ander testplatform, is er momenteel geen digitaal voorbeeld ter beschikking van de computertest.
Om kennis te maken met het format, de verschillende vraagtypes en de moeilijkheidsgraad van de ITNA vind je hier een voorbeeldtest. Probeer deze test op maximaal 2,5 uur te maken, dat is de tijdslimiet die gegeven wordt voor de afname.
Je kan je antwoorden vergelijken met de correctiesleutel en je scores berekenen. Je kan in deze tabel terugvinden met welke beoordelingen deze scores overeenkomen.
Let wel! Deze proeftest is in de eerste plaats bedoeld om je te laten kennismaken met het format en de verschillende vraagtypes van een ITNA-test. Omdat het een proeftest is, geeft de score die je erop behaalt slechts een algemene indicatie van je niveau. Er is geen garantie dat je bij een officiële ITNA-deelname een gelijkaardig resultaat behaalt.
Mondelinge test
Het mondelinge deel van de ITNA-test bestaat uit twee taken: een presentatie en een argumentatie. Je krijgt 15 minuten voorbereidingstijd voor beide taken samen.
Meer uitleg over de afnameprocedure en een voorbeeld van een examenopdracht
1. Wat houdt de presentatie in?
Je krijgt zes dia’s van een powerpointpresentatie op papier.
Je geeft daarmee een korte, goed gestructureerde presentatie. Je mag eventueel zelf informatie over het thema (bijvoorbeeld: ‘De Vlaming en zijn baan’) aanvullen.
Je legt eerst uit wat het onderwerp is van je uiteenzetting. Je presenteert vervolgens de gegevens (in tabellen, grafieken, …). Je rondt de presentatie ook duidelijk af met een conclusie. Besteed aandacht aan verbanden en aan de gepaste woordkeus en correcte zinsbouw. Zorg ervoor dat de toehoorder goed begrijpt wat je bedoelt en ook dat je presentatie aangenaam is om naar te luisteren. Je presentatie duurt een drietal minuten.
Let wel: je krijgt de dia’s op papier. Je doet alsof je een powerpointpresentatie geeft; de dia’s worden niet echt geprojecteerd. Terwijl je de presentatie geeft, zit je aan een tafel tegenover de examinatoren (die zelf ook de dia’s op papier hebben).
2. Wat houdt de argumentatie in?
Je krijgt twee stellingen waarvan je er één moet kiezen, bijvoorbeeld “Fietshelmen zouden in België verplicht moeten worden, zowel voor volwassenen als voor kinderen.”
Je bedenkt een paar argumenten, voor of tegen deze stelling. Met de argumenten bouw je een goed gestructureerd betoog op. Je legt eerst duidelijk uit wat de stelling inhoudt en dan formuleer je een standpunt. Je gebruikt daarbij de argumenten die je hebt voorbereid om de toehoorder te overtuigen. Zorg voor duidelijke verbanden (oorzaak, gevolg, tegenstelling, …) en een gevarieerde woordenschat (gebruik niet altijd dezelfde woorden!). Laat horen hoe goed je Nederlands spreekt.
De argumentatie is fictief, dat wil zeggen dat je het niet écht eens of oneens hoeft te zijn met de stelling. Je mag als het ware een rol spelen. De bedoeling van de opdracht dat je gedurende twee à drie minuten vlot en op een samenhangende manier spreekt. Het is dus niet belangrijk of je al dan niet je eigen mening geeft. Je wordt niet beoordeeld op het standpunt dat je inneemt, wel op de taal die je hanteert.